pensioen

Pensioen niet meer in eigen beheer? Twee manieren om uit te faseren

Met ingang van 1 april 2017 is het niet meer mogelijk om nog in de eigen BV fiscaal gefaciliteerd nieuwe pensioenaanspraken op te bouwen. We zien in onze praktijk dat veel DGA’s (directeur-grootaandeelhouders) daarom kiezen voor uitfasering van het pensioen in eigen beheer. Dit kan conform de Wet van 8 maart 2017.

De uitfasering van pensioen in eigen beheer kan op de volgende manieren plaatsvinden:

Keuze 1

Koop de opgebouwde pensioenaanspraak fiscaal gefaciliteerd af. Dit kan tot 31 december 2019.

  • Fiscaal geruisloze afstempeling: van hogere waarde in het economische verkeer naar lagere fiscale balanswaarde van de pensioenverplichting.
  • Gevolgd door afkoop: er moet loonbelasting worden berekend over de fiscale balanswaarde (= heffingsgrondslag). De grondslag wordt verlaagd met een korting.

Lees meer over deze mogelijkheid


Keuze 2

Als je niet wil afkopen, is het mogelijk om na het geruisloos afstempelen de pensioenaanspraak om te zetten in een zogenoemde oudedagsverplichting. Voor een oudedagsverplichting gelden andere regels dan voor de pensioenaanspraak vanuit de BV.

Lees meer over deze mogelijkheid


Actiepunten die DGA’s vóór 1 juli 2017 moeten ondernemen:

  1. Pensioen moet premievrij gemaakt worden
  2. Pensioenbrief moet worden aangepast
  3. Instemming (ex-)partner voor beëindiging pensioen
  4. Belastingdienst informeren

 

Keuze 1: Afstempelen en vervolgens afkopen

Een eerste stap bij de afkoop van het pensioen in eigen beheer, is het fiscaal geruisloos afstempelen van de pensioenaanspraak naar het niveau van de fiscale balanswaarde van de pensioenverplichting. Fiscaal geruisloos houdt in dat er geen loonbelasting, vennootschapsbelasting of revisierente is verschuldigd. Uitgangspunt voor de heffingsgrondslag bij afkoop is dus niet de waarde in het economische verkeer van de pensioenaanspraak vóór afstempeling, maar de lagere fiscale balanswaarde van de pensioenverplichting vóór de afstempeling.

De afkoop wordt gestimuleerd doordat er een korting op de grondslag wordt verleend. Verder is fiscaal gefaciliteerde afkoop slechts mogelijk gedurende drie jaren (2017, 2018 en 2019).

De korting neemt per jaar af:

  • tot en met 31 december 2017 geldt een korting van 34,5%,
  • in 2018 bedraagt de korting 25%,
  • en in 2019 is de korting 19,5%.

De kortingen zijn alleen van toepassing op het deel van de fiscale balanswaarde van de pensioenverplichting die gold op 31 december 2015. Over de waardestijging na die datum gaat geen korting van de grondslag af.

Onder het oude regime was bij afkoop de hele (commercieel gewaardeerde) pensioenaanspraak belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. Daarbij werd revisierente van 20% geheven. Door de fiscale faciliteit wordt bij afkoop geen loonbelasting geheven over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de fiscale waarde van die verplichting. 

 

Keuze 2: Afstempelen en vervolgens omzetten in een oudedagsverplichting

Bij afkoop wordt er direct loonbelasting geheven. Dit kan ongewenst of onmogelijk zijn omdat er bijvoorbeeld te weinig middelen in de BV aanwezig zijn. Naast de afkoopmogelijkheid is het ook mogelijk om de geruisloos afgestempelde pensioenaanspraak (fiscale waarde van de pensioenaanspraak vóór de afstempeling) om te zetten in een oudedagsverplichting. Deze mogelijkheid bestaat tot 31 december 2019.

Hierdoor blijft het geld in de onderneming en behoudt de DGA een aanspraak voor de toekomst. Op het moment van de omzetting vindt geen belastingheffing plaats. Tijdens de uitkeringsfase zullen de uitkeringen in de loonbelasting worden betrokken. De hoogte van deze oudedagsverplichting ligt wel vast, dat wil zeggen dat hieraan niet kan worden gedoteerd ten laste van de winst. De hoogte van de verplichting zal alleen nog toenemen door oprenting die wettelijk zal worden voorgeschreven.

De uitkeringsfase vangt aan op het moment dat de DGA de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Vanaf dat moment moet de reservering gedurende 20 jaren gelijkmatig worden uitgekeerd aan de DGA. Het is mogelijk de uitkeringen in de vijf jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd al in te laten gaan.

Verder kan de DGA op elk gewenst moment (ook na 2019) besluiten om de oudedagsverplichting te storten op een lijfrenterekening bij een bank.

Bij de keuze voor de oudedagsverplichting heeft de DGA door de fiscaal geruisloze afstempeling de mogelijkheid de dividendklem geheel of gedeeltelijk weg te nemen of zijn dividendruimte te vergroten, zonder dat er moet worden afgerekend. Hierdoor kan er in 2017 al dividend worden uitgekeerd.

Na omzetting kan de DGA alsnog besluiten tot afkoop van de verplichting. Als dat gebeurt voor het einde van 2019, dan heeft de DGA nog de mogelijkheid om die afkoop te laten plaatsvinden met toepassing van de dan geldende kortingen voor afkoop van het pensioen in eigen beheer. Hierbij is geen revisierente verschuldigd. Ook hier geldt de korting alleen over de fiscale balanswaarde zoals die gold op 31 december 2015. Na 2019 zal bij afkoop over de volledige reservering loonbelasting en revisierente verschuldigd zijn.

Als de DGA ten tijde van de omzetting de AOW-gerechtigde leeftijd al heeft gehaald, wordt de uitkeringsperiode van 20 jaar verminderd met het aantal jaren dat de DGA de AOW-gerechtigde leeftijd al heeft bereikt. Wanneer de DGA overlijdt voordat de oudedagsverplichting is afgewikkeld, gaat het recht op nog niet uitgekeerde termijnen over op de erfgenamen.

 

Heb je vragen hierover of wil je advies over jouw specifieke situatie? Bel 035-6315520 of mail naar info@fiscalistencooperatie.nl!

ondernemers

24 steengoede fiscale tips voor ondernemers

Fiscalisten Coöperatie geeft tips! Ben jij ondernemer? Dan zijn fiscale regelingen vaak niet datgene waar je dagelijks mee bezig wilt zijn. Toch kan het goed zijn voor je portemonnee om je er af en toe in te verdiepen. Wij helpen je hierbij. Met onze tips kun jij betere fiscale keuzes maken. Is er iets onduidelijk of heb je vragen? Vul dan het contactformulier aan de rechterkant in.

Klik op een tip om er meer over te lezen.

Het zal je niet ontgaan zijn dat vanaf 1 mei 2016 de VAR niet meer geldig is. Vanaf die datum kun je alleen nog zekerheid krijgen over de loonheffingen als je werkt met en volgens een door de Belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomst. Als je op dit moment nog niet een dergelijke modelovereenkomst hebt afgesloten, hoef je gelukkig niet in paniek te raken. Er geldt namelijk een overgangsperiode die in ieder geval loopt tot 1 januari 2018. Gedurende deze periode krijg je de tijd om je werkwijze aan te passen. Je hoeft dus nog niet klaar te zijn. Je moet echter wel kunnen laten zien dat je je inspant om te komen tot een juiste overeenkomst en werkwijze.

Tip:
Er is veel te doen rondom de modelovereenkomsten. De overgangsperiode zou oorspronkelijk eindigen per 1 mei 2017, maar is onlangs verlengd tot in ieder geval 1 januari 2018. In de tussentijd wordt gewerkt aan het oplossen van de knelpunten. Zijn belangrijke knelpunten halverwege volgend jaar nog niet opgelost? Dan wordt de overgangsperiode mogelijk verder verlengd.

Maak je gebruik van een modelovereenkomst? Dan heb je, na afloop van de overgangsperiode, alleen vrijwaring als ook daadwerkelijk volgens die overeenkomst wordt gewerkt. Wordt in de praktijk afwijkend gewerkt, dan vervalt de vrijwaring en kan de Belastingdienst straks alsnog op dat moment beoordelen of wel of niet sprake is van een dienstbetrekking. Zorg daarom dat de modelovereenkomst waarmee je werkt in overeenstemming is met jouw individuele omstandigheden en werkwijze.

Let op!
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat alleen bij evident kwaadwillenden of evidente afwijkingen een boete zal worden opgelegd en zal worden nageheven. In alle overige situaties krijgen partijen zonder boete of naheffing de mogelijkheid om hun werkwijze aan te passen of hun overeenkomst zo te wijzigen dat die wel overeenkomt met de manier van werken.

Je hebt tot 1 januari 2018 de tijd om jouw werkwijze aan te passen en jouw modelovereenkomsten voor te leggen aan de Belastingdienst. Tot die tijd zal de Belastingdienst alleen boetes of naheffingen opleggen als sprake is van kwaadwillendheid. Het uitgangspunt van de Belastingdienst is echter dat alle partijen als goedwillend worden beschouwd. Kwaadwillend is alleen de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking.

Tip:
De algemene modelovereenkomsten op de website van de Belastingdienst krijgen een bijsluiter om duidelijk te maken in welke gevallen ze kunnen worden toegepast. Past jouw situatie niet hierin dan kun je gebruikmaken van een individuele modelovereenkomst van de website of jouw eigen overeenkomst voorleggen.

De Belastingdienst beoordeelt de modelovereenkomsten uitsluitend op de gevolgen voor de loonheffingen en werknemersverzekeringen. Deze beoordeling betreft het antwoord op de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking. Voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking dient in ieder geval te zijn voldaan aan de drie voorwaarden: persoonlijke arbeid, beloning en gezagsverhouding. Gebleken is dat opdrachtgevers en opdrachtnemers de arbeidswetgeving als knellend ervaren. Bovendien blijkt het onderscheid tussen ondernemerschap en dienstbetrekking niet meer aan te sluiten bij de huidige praktijk. Het kabinet gaat daarom de komende periode bekijken hoe de begrippen “gezagsverhouding” en “vrije vervanging” kunnen worden aangepast aan het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding.

De beoordeling of er sprake is van een dienstbetrekking is niet eenvoudig te maken en is sterk afhankelijk van de feitelijke situatie. Als hulpmiddel kan gebruik worden gemaakt van het door de Belastingdienst gepubliceerde overzicht met bepalingen, die wel of juist niet tot een dienstbetrekking kunnen leiden. Daarnaast heeft de Belastingdienst haar beoordelingskaders van de modelovereenkomsten gepubliceerd. 

Tip:
De Staatssecretaris gaat meer duidelijkheid geven over situaties waarin zonder twijfel geen sprake is van een dienstbetrekking. Voor die situaties is een modelovereenkomst niet nodig.

Een fictieve dienstbetrekking is een arbeidsrelatie die weliswaar geen echte dienstbetrekking vormt, maar waarvan de wet bepaalt dat deze voor de loonheffingen en werknemersverzekeringen toch als dienstbetrekking wordt aangemerkt. De fictieve dienstbetrekking vormt in veel situaties een adder(tje) onder het gras. Is er namelijk geen sprake van een echte dienstbetrekking? Dan kan er onverwacht toch sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking. Tot 1 mei 2016 hoefde je je om die fictieve dienstbetrekking niet te bekommeren omdat de VAR-wuo en de VAR-dga automatisch voor uitsluiting van de fictieve dienstbetrekking zorgde. Onder de modelovereenkomsten is dat vanaf 1 mei 2016 echter anders.

Voorbeelden van fictieve dienstbetrekkingen zijn de fictieve dienstbetrekking voor gelijkgestelden en thuiswerkers. Deze fictieve dienstbetrekkingen kun je echter redelijk eenvoudig voorkomen door in een schriftelijke overeenkomst die je sluit met de opdrachtnemer op te nemen dat je gezamenlijk kiest om deze fictieve dienstbetrekkingen uit te sluiten. Zorg dat je deze overeenkomst sluit voordat de betaling van de beloning plaatsvindt.

Tip:
In veel algemene en branchespecifieke modelovereenkomsten is een dergelijk uitsluiting al standaard opgenomen. Controleer of dit het geval is. Maak je een eigen modelovereenkomst die je voorlegt? Vergeet dan niet om de uitsluiting op te nemen.

Niet alle fictieve dienstbetrekkingen kunnen zonder meer in een modelovereenkomst worden uitgesloten. Een aannemer van werk en zijn hulp staan bijvoorbeeld tot jou in fictieve dienstbetrekking. Dit kun je straks niet uitsluiten met een algemene uitsluiting in een modelovereenkomst. Alleen als de aannemer zijn werk uitvoert in de persoonlijke of huishoudelijke sfeer of als hij kan worden aangemerkt als zelfstandig ondernemer, zal geen sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking.

Let op!
Er zijn nog meer fictieve dienstbetrekkingen. Overleg met een van onze fiscalisten of in de verhouding met jouw opdrachtnemers mogelijk sprake kan zijn van een dergelijke fictieve dienstbetrekking.

Ondervind je knelpunten met betrekking tot modelovereenkomsten, dan kun je deze melden bij het ‘Knelpunt modelovereenkomsten’. Bij het knelpunt zijn nu al ongeveer 1.800 reacties binnengekomen. Uit deze reacties is onder andere op te maken dat:

  • opdrachtgevers door de afschaffing van de VAR terughoudend zijn in het inhuren van zzp-ers,
  • het onderscheid tussen ondernemerschap en dienstbetrekking niet aansluit bij de praktijk,
  • opdrachtgevers de arbeidswetgeving als knellend ervaren.

De Staatssecretaris heeft toegezegd alle knelpunten te inventariseren en aan te pakken.

Als je in 2016 voor meer dan 2.300 euro investeert in bedrijfsmiddelen, heb je recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Deze aftrek geldt voor investeringen tussen de 2.300 euro en 311.242 euro. Kom je onder de drempel van 2.300 euro? Dan kan het een overweging zijn om nog voor het eind van het jaar een investering te doen. Dreig je het maximum van 311.242 euro te overschrijden? Dan kan het raadzaam zijn jouw investeringen uit te stellen naar 2017.

Tip:
Het kan ook lonen om grote investeringen te spreiden over meerdere jaren. De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek neemt namelijk af naarmate het totale investeringsbedrag groter wordt.

Voldoe je aan alle voorwaarden? Doe in de aangifte 2016 dan een beroep op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Heb je in het verleden ook investeringen gedaan zonder beroep op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek? Dan kun je alsnog binnen vijf jaar de Belastingdienst verzoeken om toepassing van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.

Let op!
Niet alle bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor de investeringsaftrek. Zo zijn bedrijfsmiddelen met een investeringsbedrag van minder dan 450 euro uitgesloten. Ook uitgesloten zijn bijvoorbeeld goodwill, grond, woonhuizen en personenauto’s die niet bestemd zijn voor beroepsvervoer.

Voor de milieu- en/of energiebewuste ondernemers zijn er diverse interessante fiscale investeringsfaciliteiten, zoals de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) of de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (VAMIL). Toets of je in aanmerking komt voor de EIA, MIA of VAMIL.

Let op! Meld investeringen op tijd bij RVO.nl.
Voor EIA en MIA/VAMIL moet je de investering melden bij RVO.nl. Dit moet binnen drie maanden nadat je de investeringsverplichting bent aangegaan. Ben je te laat? Dan kom je niet meer in aanmerking voor de aftrek.

Het minimuminvesteringsbedrag voor de EIA en de MIA/VAMIL is in 2016 2.500 euro per aanmelding. Het maximuminvesteringsbedrag voor de EIA is in 2016 120 miljoen euro. Met de EIA kun je 58% van de investeringskosten aftrekken van de fiscale winst.

Let op! Houd rekening met in welk jaar je wat doet.
Het aftrekpercentage van de EIA gaat in 2017 omlaag naar 55,5% en mogelijk zelfs 55%.Voor 2018 staat nog een verdere verlaging met 0,50% gepland, maar voor 2021 weer een verhoging met  0,50% Ga je in 2016 jouw investeringsverplichting aan? Dan kun je nog profiteren van het hogere percentage van 58%. Vergeet daarbij niet binnen drie maanden na aangaan van jouw investeringsverplichting de investering aan te melden bij RVO.nl.

Afhankelijk van de categorie waarin jouw milieu-investering valt, kun je met de MIA 13,5%, 27% of 36% van het investeringsbedrag in mindering brengen op de fiscale winst. Met de Vamil heb je de mogelijkheid om 75% van de milieu-investering willekeurig af te schrijven.

Tip:
Je kunt naast de EIA of de MIA/VAMIL ook gebruikmaken van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.

Voor toepassing van de EIA en de MIA/VAMIL moet je investeren in nieuwe bedrijfsmiddelen. Tweedehands bedrijfsmiddelen komen dus niet in aanmerking. Voor de kleinschaligheids-investeringsaftrek hoeft een bedrijfsmiddel niet nieuw te zijn.

Heb je in de afgelopen vijf jaar gebruikgemaakt van de investeringsaftrek en verkoop je het bedrijfsmiddel weer? Of stoot je het bedrijfsmiddel af? Dan krijg je mogelijk te maken met de desinvesteringsbijtelling, waardoor je een gedeelte van de aftrek weer terug moet betalen. Houd hier rekening mee.

Tip:
Heb je in 2012 geïnvesteerd in een bedrijfsmiddel en hiervoor investeringsaftrek genoten? Dan loopt de desinvesteringstermijn af op 31 december 2016. Voor dit bedrijfsmiddel loont het de moeite om de desinvestering uit te stellen tot 2017. Je voorkomt daarmee een desinvesteringsbijtelling.

Voor investeringen in 2011 en voorgaande jaren is de desinvesteringstermijn in 2016 al verlopen. Deze bedrijfsmiddelen kun je ook in 2016 al desinvesteren zonder dat je te maken krijgt met een desinvesteringsbijtelling. Voor investeringen in 2013 en latere jaren verloopt de desinvesteringstermijn op zijn vroegst pas in 2018.

Heb je een bedrijfsmiddel verkocht en daarbij een boekwinst behaald? Dan kun je de belastingheffing over de boekwinst uitstellen door deze te reserveren in een herinvesteringsreserve. Voorwaarde is dat je een vervangingsvoornemen hebt en houdt. Je kunt de herinvesteringsreserve maximaal drie jaar na het jaar waarin je het bedrijfsmiddel heeft verkocht, in stand houden. Investeer je binnen deze termijn in een ander bedrijfsmiddel, dan kunt je de herinvesteringsreserve afboeken op de aanschafprijs van het nieuwe bedrijfsmiddel.

Tip:
Stel je bepaalde vermogensbestanddelen ter beschikking aan bijvoorbeeld jouw bv? Dan mag je als terbeschikkingsteller ook een herinvesteringsreserve vormen.

Laat de termijn voor in het verleden gevormde herinvesteringsreserves niet verlopen. Een herinvesteringsreserve die je in 2013 gevormd hebt, moet je nog vóór 31 december 2016 benutten. Doe je dat niet, dan valt de herinvesteringsreserve vrij en ben je belasting verschuldigd. Investeer daarom op tijd.

Let op!
Bij bijzondere omstandigheden en onder strikte voorwaarden kun je de herinvesteringstermijn van drie jaar met toestemming van de Belastingdienst laten verlengen.

Beoordeel of jouw ondernemingsverlies uit het verleden nog tijdig kan worden verrekend. Je kunt namelijk in de vennootschapsbelasting jouw verlies alleen verrekenen met de belastbare winst uit het voorafgaande jaar (carry-back), of met de winsten uit de komende negen jaar (carry-forward). Jouw ondernemingsverlies in de inkomstenbelasting kun je verrekenen in box 1 met positieve inkomsten uit de drie voorafgaande jaren en de negen volgende jaren.

Tip:
Dreigt jouw verlies uit het verleden verloren te gaan vanwege het verlopen van de termijn? Beoordeel dan of er mogelijkheden zijn om jouw winst dit jaar te verhogen. Je kunt bijvoorbeeld bepaalde uitgaven uitstellen of omzetten eerder realiseren. Een in januari geplande verkoop van een bedrijfsmiddel wordt dan wellicht in december extra aantrekkelijk. Overleg met jouw adviseur over de mogelijkheden.

Let op openstaande verliezen!
Heb je in 2009, 2010 of 2011 gebruikgemaakt van de verruimde verliesverrekening, dan bedraagt jouw voorwaartse verliesverrekening maximaal zes in plaats van negen jaar. Een openstaand verlies uit 2009 is dan al verloren gegaan met ingang van 2016. Een openstaand verlies uit 2010 kan dan alleen nog met een winst in 2016 verrekend worden en zal daarna verloren gaan.

Heb je in 2015 een winst behaald, maar sluit je 2016 vermoedelijk af met een verlies? Dan kun je de Belastingdienst verzoeken om een voorlopige verliesverrekening, na het indienen van de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting 2016. De Belastingdienst zal dan alvast 80% van het vermoedelijke verlies verrekenen met de winst van 2015.

Let op het liquiditeitsvoordeel!
Voorlopige verliesverrekening levert je een liquiditeitsvoordeel op, want je kunt sneller beschikken over een deel van het nog terug te verwachten belastinggeld. De voorlopige verliesverrekening wordt naderhand verrekend met de definitieve verliesverrekening.

Tip:
Heb je in 2014 een winst behaald en heb je 2015 met een verlies afgesloten? Vraag dan na indiening van de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting 2015 om voorlopige verliesverrekening. Ook in dit geval zal de Belastingdienst dan alvast 80% van dit verlies uit 2015 verrekenen met de winst van 2014.

Aan het eind van het jaar heb je meer duidelijkheid over je winstpositie. Beoordeel of je winst in lijn ligt met de verwachtingen. Wellicht overschrijd je net de belastingschijf in de vennootschapsbelasting van 200.000 euro. Hierboven bedraagt de belasting 25% in plaats van 20%. Of kom je in de inkomstenbelasting in het hoogste tarief? Het kan dan aantrekkelijk zijn om je winst te verlagen door bijvoorbeeld een geplande investering over 2017 naar voren te halen. Houd hierbij wel rekening met de invloed die dit heeft op jouw totale kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.

Tip:
Wijkt je winst af, vraag dan op tijd een nieuwe voorlopige aanslag aan. Hiermee voorkom je de hoge belastingrente of, bij een teruggave, voorkom je dat jouw geld renteloos uitstaat bij de Belastingdienst.

Kunt je jouw belastingschulden (tijdelijk) niet op tijd voldoen? Vraag dan kort telefonisch uitstel van betaling aan de Belastingdienst. De Belastingdienst verleent maximaal vier maanden uitstel van betaling. De Belastingdienst verleent alleen kort telefonisch uitstel als:

  • jouw totale openstaande belastingschuld minder dan 20.000 euro bedraagt,
  • je nog geen dwangbevel hebt gekregen voor de openstaande belastingschuld,
  • in de openstaande belastingschuld geen onbetaalde vergrijpboete is begrepen,
  • je voor de openstaande belastingschuld niet eerder uitstel van betaling kreeg en
  • er geen sprake is van een aangifteverzuim, oftewel je hebt altijd tijdig aangifte gedaan.

Let op!
Een belastingschuld waarvoor je uitstel van betaling hebt in verband met een bezwaarschrift, telt niet mee voor de grens van 20.000 euro. Houd er ook rekening mee dat de Belastingdienst je wel invorderingsrente in rekening brengt.

Tip:
Denk je dat je je openstaande belastingschulden niet binnen maximaal vier maanden kunt betalen? Vraag dan meteen schriftelijk uitstel van betaling aan voor een langere periode. De Belastingdienst verleent namelijk geen verder uitstel van betaling voor aanslagen waarvoor al eerder kort telefonisch uitstel van betaling is verleend.

Heb je een huurwoning, die je tot jouw privévermogen rekent en waarin je een onzelfstandige werkruimte (geen eigen opgang, geen eigen sanitair) heeft, dan kunnen er geen huurderslasten meer in aftrek van de ondernemingswinst meer worden gebracht.

Deze regeling sluit nu aan bij de huidige regeling voor eigen woningen. Indien je een eigen woning hebt, die je tot jouw privévermogen rekent en waarin je een onzelfstandige werkruimte hebt, zijn de met die werkruimte samenhangende kosten en lasten niet aftrekbaar van de winst.

Tip:
Ook kan mogelijk worden gemaakt dat de gehele woning met ingang van 1 januari 2017 niet meer als privévermogen maar als ondernemingsvermogen wordt gekwalificeerd. Meestal geldt wel de voorwaarde dat er bij de start van de ondernemingsactiviteiten een keuze wordt gemaakt en dat de woning voor minimaal 10% zakelijk moet worden gebruikt. De kosten zijn dan aftrekbaar van de winst. Er moet daarnaast wel een fiscale bijtelling voor privégebruik worden gerekend.

Je kunt btw die je al hebt afgedragen maar niet (meer) van jouw debiteur kunt innen, terugvragen bij de Belastingdienst. Dit terugvragen wordt vanaf volgend jaar een stuk eenvoudiger. Zo kun je de btw in ieder geval terugvragen één jaar nadat de factuur opeisbaar is geworden als de factuur op dat moment nog niet is betaald. Bovendien is een apart schriftelijk verzoek om teruggaaf niet meer nodig. Je kunt het oninbare btw-bedrag gewoon in de reguliere aangifte opnemen.

Tip:
Ben je al voor het einde van het jaar zeker dat er geen betaling zal worden gedaan, dan hoef je de éénjaarstermijn niet af te wachten maar heb je op dat moment al recht op teruggaaf btw.

Let op!
Als een oninbare vordering later alsnog (deels) wordt voldaan, moet je de teruggevraagde btw weer terugbetalen aan de Belastingdienst.

Ondanks dat het terugvragen van btw vanaf 2017 eenvoudiger wordt, kun je niet wachten met het terugvragen van btw op debiteuren die nu al oninbaar zijn. Je moet deze btw namelijk terugvragen binnen één maand na afloop van het aangiftetijdvak waarin is gebleken dat de debiteur niet zal betalen. Dien daarom dit jaar nog het vereiste aparte schriftelijke verzoek in en vraag deze btw op tijd terug.

Tip:
De nieuwe termijn van één jaar gaat lopen met ingang van 1 januari 2017, voor vorderingen die voor 1 januari 2017 zijn ontstaan. Dit betekent dat voor bijvoorbeeld een vordering die opeisbaar is op 1 juli 2016 en die niet wordt betaald, de btw pas kan worden teruggevraagd op 1 januari 2018 (en dus niet op 1 juli  2017)! Dit is anders als in het voorbeeld op 1 juli 2017 vaststaat dat de vordering niet zal worden betaald. Dan kun je wel op 1 juli 2017 de btw al terugvragen.

Stuur met je schriftelijke verzoek de factuur en stukken waaruit de oninbaarheid van de vordering blijkt, mee. Denk daarbij bijvoorbeeld aan aanmaningen en stukken uit de administratie waaruit afboeking van de vordering blijkt. Bij een faillissement kan gedacht worden aan een brief van de curator waarin de curator meedeelt dat er geen uitdeling komt.

Op dit moment geldt nog dat je de btw die je hebt afgetrokken moet terugbetalen op het moment dat vaststaat dat je de facturen waarop deze btw betrekking had niet (geheel) zal betalen, dan wel (gedeeltelijk) terugontvangt. Deze correctie vindt plaats twee jaar nadat de facturen opeisbaar zijn geworden als deze op dat moment nog steeds niet zijn betaald. Deze termijn bedraagt vanaf 1 januari 2017 nog maar één jaar. Dit betekent dat de btw met betrekking tot alle facturen die tot en met 1 januari 2016 opeisbaar waren en die je op 1 januari 2017 nog niet hebt betaald, per 1 januari 2017 verschuldigd wordt. Deze moeten dan door jou aan de Belastingdienst worden terugbetaald.

Let op het terugbetalen van btw!
Heb je facturen die al langere tijd opeisbaar zijn, nog niet betaald? Houd er dan rekening mee dat je vanaf 1 januari 2017 de afgetrokken btw moet terugbetalen indien er één jaar na opeisbaarheid is verstreken.

In de btw-wetgeving staan limitatieve voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wil er sprake zijn van een bouwterrein. Als er sprake is van een bouwterrein, is de levering van dat bouwterrein belast met btw. Door toepassing van de samenloopregeling is dan geen overdrachtsbelasting verschuldigd.

Europese rechtspraak zorgt voor een ruimere uitleg van het begrip bouwterrein. Op dit moment kan nog gekozen worden om de limitatieve voorwaarden van de wet dan wel de ruimere uitleg van de Europese rechter toe te passen. Op die manier kan de voor het specifieke geval de meest gunstige uitkomst worden gekozen. Vanaf 2017 wordt het wettelijke begrip bouwterrein echter verruimd en is de keuzeregeling niet meer mogelijk. Hierdoor zal eerder btw verschuldigd zijn over de levering van een terrein omdat deze onder de nieuwe wetgeving als bouwterrein kwalificeert.

Tip:
Door het vervallen van de keuzemogelijkheid kan het in individuele gevallen aantrekkelijk zijn de levering van een bouwterrein nog in 2016 te laten plaatsvinden.

Indien je op jaarbasis maximaal 1.883 euro aan btw (na aftrek van voorbelasting) verschuldigd bent, kom je in aanmerking voor de kleineondernemersregeling (KOR). In dat geval hoef je een deel van de btw niet te voldoen. Er geldt zelfs een vermindering van 100% indien je op jaarbasis niet meer dan 1.345 euro aan btw verschuldigd bent. Ga daarom na of je de KOR kunt toepassen.

Tip:
Is jouw verschuldigde btw iets hoger dan de grens van 1.883 euro? Dan kan het lonen om bepaalde kosten/investeringen die gepland waren voor 2017 al in 2016 te doen. De btw die drukt op deze kosten/investeringen zal de verschuldigde btw verlagen, waarmee misschien alsnog recht ontstaat op de KOR. Wees je er wel van bewust dat je hierdoor mogelijk in 2017 niet in aanmerking komt voor de KOR.

Let op toepassing van de KOR door natuurlijke personen!
De KOR kan alleen worden toegepast door natuurlijke personen. Hieronder vallen ook samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen, zoals een maatschap of een vennootschap onder firma.

De Staatssecretaris onderzoekt momenteel of de KOR kan worden vervangen door een facultatieve omzetgerelateerde vrijstelling. Hij heeft de hoop uitgesproken de Tweede Kamer daarover nog in 2016 te informeren.

Heb je in de afgelopen tien jaar een onroerende zaak met btw aangeschaft? Let er dan op dat de in aftrek gebrachte btw in het aanschafjaar en de negen opvolgende jaren in bepaalde gevallen moet worden gecorrigeerd. Dit is het geval als de verhouding van het gebruik van de onroerende zaak voor btw-belaste versus btw-vrijgestelde prestaties is gewijzigd ten opzichte van het gebruik waarvan je uitging op het moment van aanschaf. Dit heeft tot gevolg dat je mogelijk btw moet terugbetalen of terugkrijgt van de Belastingdienst. Deze herzienings-btw geef je op in de laatste btw-aangifte van het jaar. Jouw adviseur kan je hierover meer vertellen.

Let op!
Ook voor roerende zaken waarop wordt afgeschreven of waarop kan worden afgeschreven, geldt een herzieningstermijn. De termijn hiervoor bedraagt echter vier jaar na het jaar van ingebruikname.

Verhuur je een onroerende zaak en heb je met jouw huurder gekozen voor btw-belaste verhuur? Dan moet je huurder het pand voor ten minste 90% (sommige situaties 70%) voor btw-belaste prestaties gebruiken. Doet hij dat niet meer, dan mag je niet langer btw-belast verhuren aan deze huurder, maar moet je vrijgesteld verhuren. Dit heeft gevolgen voor jouw inkoop-btw, bijvoorbeeld op onderhoud, die dan niet langer aftrekbaar is. Bovendien loop je binnen de herzieningstermijn aan tegen gedeeltelijke herziening van de btw op de aanschaf van de onroerende zaak. Jouw huurder is verplicht om je binnen vier weken na afloop van het boekjaar te informeren als hij de onroerende zaak niet ten minste 90% voor btw-belaste prestaties gebruikt.

Let op!
Als de huurder in een jaar niet voldoet aan de voorwaarde dat hij de onroerende zaak voor ten minste 90% btw-belast gebruikt, hoef je niet in alle gevallen de btw-belaste verhuur met terugwerkende kracht te corrigeren naar vrijgestelde verhuur. Onze fiscalisten kunnen jou hierover meer vertellen.

Tip:
Vraag je huurder om binnen vier weken na afloop van het boekjaar schriftelijk aan jou te verklaren of hij de onroerende zaak ten minste 90% zakelijk gebruikt.

Heb je een onroerende zaak verkocht en met de koper geopteerd voor btw-belaste verkoop? Dan geldt het jaar van levering en het daarop volgende jaar als referentieperiode. De koper moet binnen vier weken na afloop van die referentieperiode verklaren of hij de onroerende zaak voor ten minste 90% (sommige situaties 70%) heeft gebruikt voor btw-belaste prestaties. Heeft hij de onroerende zaak voor minder dan 90% voor btw-belaste prestaties gebruikt, dan wordt de levering van de onroerende zaak met terugwerkende kracht alsnog een btw-vrijgestelde levering. Dit heeft btw-gevolgen voor de verkoper en koper. Onze adviseurs kunnen jou hierover meer vertellen.

Tip:
Vraag de koper van de met btw geleverde onroerende zaak om binnen vier weken na de referentieperiode te verklaren of het btw-belaste gebruik ten minste 90% is.

Voor auto’s van de zaak die ook privé gebruikt worden moet in de laatste btw-aangifte van het jaar btw over het privégebruik betaald worden. Daar staat tegenover dat je door het jaar heen de btw op de aanschaf, eventuele leasekosten, het onderhoud en het gebruik van een zakelijke auto kunt aftrekken, voor zover de auto wordt gebruikt voor belaste omzet.

Voor het btw privégebruik kun je gebruikmaken van een forfaitaire regeling. Voor de btw-heffing over het privégebruik ga je dan uit van 2,7% van de catalogusprijs van de auto, inclusief btw en bpm.

Tip:
Voor de auto die vijf jaar (inclusief het jaar van ingebruikneming) in de onderneming is gebruikt en tot jouw bedrijfsvermogen hoort, geldt een lager forfait van 1,5%. Heb je bij de aankoop van de auto geen btw in aftrek gebracht, dan mag je voor de berekening van het privégebruik eveneens uitgaan van 1,5%.

Let op!
Je hoeft geen gebruik te maken van de forfaitaire regeling. Je mag namelijk ook btw betalen over het werkelijke privégebruik. Dit kan soms voordeliger zijn dan de forfaitaire regeling. Je moet dan wel een registratie van de gereden kilometers bijhouden.